Bron: website parochiehees.nl

Datum: 18 september 2018

Op bovengenoemde datum heeft de volgende informatie op internet gestaan:


Geschiedenis

Drie dorpen

De drie dorpen, die samen het Schependom vormden — Hees, Neerbosch en Hatert — behoorden in de middeleeuwen tot de parochie van de Sint-Stevenskerk binnen de Nijmeegse stadsmuren. Toch hadden de inwoners ervan ook toen al hun eigen kerkjes en kerkhoven, en daaraan was zeker in latere tijd een geestelijke verbonden, die geregeld een eenvoudige eredienst verzorgde, hun doden begroef en misschien ook hun kinderen doopte. Zowel in Hees als in Neerbosch kan men deze middeleeuwse kerkjes nog heden bewonderen. Het ene ligt midden in de oude, thans verdwenen dorpskern van Hees op het terrein van het voormalige kerkhof. Het dateert uit het midden van de 16de eeuw, werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door bominslag zwaar beschadigd maar al spoedig daarna geheel gerestaureerd. Aan de Dorpsstraat in Neerbosch bevindt zich nog het 14de-eeuwse pseudo-basiliekje met zijn toren uit 1438, dat eertijds evenals de huidige parochiekerk was toegewijd aan de H. Antonius-abt. Beide fraaie kerkjes werden, toen in 1591 het Protestantisme in Nijmegen ging overheersen, onteigend en zijn tegenwoordig in gebruik bij de Nederlandse Hervormde Kerk.

Nieuwe kerkelijke hiërarchie

Aan de nauwe parochiële binding met de kerk binnen de Nijmeegse stadswallen leek nog in de 16de eeuw een ogenblik een einde te zullen komen, nadat in 1559 in de Nederlanden een nieuwe kerkelijke hiërarchie was opgericht, waardoor Nijmegen niet langer tot het aartsbisdom Keulen behoorde maar deel ging uitmaken van het nieuwe bisdom Roermond. De bisschop van dit diocees had namelijk in 1586 het plan om ieder van de drie dorpen van het Schependom tot een zelfstandige parochie te maken. De genoemde gebeurtenissen van 1591 hebben de uitvoering daarvan evenwel verhinderd.

Schuurkerk

Het bezit van haar 17de-eeuwse schuurkerk heeft de bevolking van het Schependom er intussen niet van weerhouden om meer dan eens een poging te ondernemen de tengevolge van de Reformatie verloren kerken terug te krijgen. De situatie was ook wel vreemd: tijdens het pastoraat van de reeds genoemde Joannes van de Kerckhove in het begin van de 18de eeuw beschikten zijn ± 700 communicanten slechts over een schuurkerk in Neerbosch en twee kapellen, terwijI de vijf of zes protestantse gezinnen, die het Schependom telde, drie kerken bezaten. In 1800 waren er in Neerbosch op een totale bevolking van 591 inwoners welgeteld 19 protestanten, in Hatert op 472 slechts 14. Toen na de uitroeping van de Bataafse Republiek in 1795 alom de leuze ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ had weerklonken, ging er dan ook in 1802 vanuit het Schependom een verzoekschrift naar de
regering, dat op restitutie van de oude kerken aandrong maar zonder enig resultaat bleef. Hetzelfde lot trof een nieuw schrijven, toen in 1806 de Republiek was vervangen door het Koninkrijk Holland, waardoor Napoleons broer Lodewijk Napoleon in ons land aan het bewind kwam. Het volgende overzicht van de samenstelling van de bevolking
in de drie dorpen moest toen dienen om de koning te overtuigen van de redelijkheid van het op 11 oktober 1809 tot hem gerichte verzoek:

                                                Katholieken                    Hervormden                  Lutheranen

 Hatert                                    478                                62

 

 Neerbosch                              626                                43                                 1

 

 Hees                                       554                                15                                 1

Nieuw kerkgebouw

Toch bleef het verlangen naar een ander en vooral een ruimer kerkgebouw levendig, nu geleidelijk het aantal kerkbezoekers op zon- en feestdagen zo groot was geworden, dat een derde hunner de diensten slechts in de openlucht en derhalve blootgesteld aan weer en wind, kon volgen. Tijdens het pastoraat van pater Hyacinthus Kerkhoff (1817- 1827) gingen dan ook supplieken naar de burgemeester van Nijmegen, de gouverneur van Gelderland en de directeur-generaal van de R.K. Eredienst, waarin om subsidie werd gevraagd voor de bouw van een nieuwe kerk. In december 1825 werd daarover in die zin door het Rijk gunstig beschikt, dat dit zich bereid verklaarde 4000 gulden bij te dragen mits men de garantie kon geven, dat van andere zijde het ontbrekende bedrag zou worden aangevuld. Er werd inderdaad nog ruim 3000 gulden van elders bijeengebracht, en zo kon nog vóór december 1826 op de plaats van de oude kerkschuur een nieuwe kerk verrijzen. Tegelijkertijd liet de pastoor een nieuw hoogaltaar ontwerpen, waarvan het kruis uit Kalkar het middelpunt zou zijn. Bij hetgeen een hoge geestelijke uit die dagen een ‘prachtige tempel’ noemde, moet de pastorie, een lage en armoedige boerenwoning uit de 18de eeuw, een schamele indruk hebben gemaakt. De opvolger van pastoor Hyacinthus Kerkhoff, zijn neef Raymundus Kerkhoff (1827- 1845), heeft dan ook na de voltooiing van de kerk geijverd voor een nieuwe behuizing voor zich en zijn kapelaan, en dank zij de vele bijdragen van zijn parochianen en een rijkssubsidie van 2000 gulden kon hij weldra zijn nieuwe pastorie voor 4850 gulden, ‘uitgenomen kalk en steen’, laten aanbesteden. Zij werd opgeleverd op 1 november 1839. Later, in 1886 en 1914, zou zij nog tweemaal vergroot worden.

Verruiming kerkgebouw

In 1846 had Hatert een eigen kerk gekregen — zij zou in 1893 verbouwd worden en eerst in 1967 in verband met de aanleg van een nieuwe verkeersweg worden afgebroken — en in 1853 werd het dorp tot een zelfstandige dochter van Neerbosch, die dezelfde kerkpatroon ontving en tot 1881 ook bediend werd door de dominicanen. Maar ondanks deze afsplitsing bleef toch het aantal inwoners van de moederparochie voortdurend toenemen, zodat al in 1839 de Neerbossche kerk weer vergroot moest worden en tijdens het pastoraat van pater Bernardus Dietvors (1876- 1893) opnieuw de dringende behoefte bleek aan een ruimer kerkgebouw.

Voor de bouwplannen in deze jaren was het getij veel gunstiger dan voor die uit het eerste kwart van de eeuw, toen de pastoor had moeten aankloppen bij het Rijk. Want onder de inheemse bevolking was nu de welvaart aanzienlijk groter, en er hadden zich intussen verscheidene bemiddelde katholieken van elders binnen de parochie gevestigd. De grote weldoenster was mevr. de douairière Th. van Rijckevorsel van Kessel, geb. barones M.J.H.C. van Lamsweerde. Deze bewoonde aan de Dennenstraat, recht tegenover de Kerkstraat, het buitengoed ‘De Witte Poort’, gelegen op de plaats, waar zich nu de voorzijde van het Sint-Dominicus-klooster bevindt, en destijds nog grotendeels omgeven door bos. Behalve de kapitale som van 10.000 gulden schonk zij voor de bouw van de nieuwe kerk en de aanleg van een kerkhof een gedeelte van haar grondbezit.

Aan de beste en meest bekende architect van zijn tijd, Pierre J. Cuypers, de grootmeester van de neo-gotiek en o.a. de schepper van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam, werd in 1877 het ontwerpen van een eenvoudige dorpskerk opgedragen. ‘Geen miniatuur-kathedraal, geen aanmatigende stadskerk, geen overlading van sieraden, maar een eenvoudig bedehuis, solied van constructie, sober van lijn, streng van stijl, aldus zou in 1912 een schrijver het resultaat van de opdracht typeren, dat in februari 1974 door de Rijksdienst voormonumentenzorg op de z.g. monumentenlijst zou geplaatst worden.

Voor 60.000 gulden werd indertijd de bouw aanbesteed en gegund aan de aannemer J. van Groenendael. Maar de hulp, die van vele zijden werd aangeboden, was zo groot, dat pastoor Dietvors nog tijdens de bouw besloot de kerk met twee gewelfvlakken te vergroten, hetgeen zeker afbreuk heeft gedaan aan de goede proporties, zoals die de architect voor ogen hadden gestaan. Op 23 mei 1878 legde de toenmalige provinciaal van de Nederlandse dominicanen, pater Ceslas Reijnen, de eerste steen, en op 7 juni 1880 werd de kerk door de bisschop van ‘s-Hertogenbosch, mgr. A. Godschalk, geconsacreerd. De verdere inrichting van de kerk schijnt, dank zij de vele schenkingen, weinig moeilijkheden te hebben opgeleverd. Zo waren het hoogaltaar en de preekstoel opnieuw een geschenk van de eigenares van ‘De Witte Poort’. Voor een Maria-altaar zorgde de parochie. Een van de gebrandschilderde ramen, die de kerk toen al kreeg, het vierde aan de oostzijde, verdient vermelding, omdat het de portretten heeft bewaard van zijn schenker, de heer Hermanus Hoefnagels, en pastoor Dietvors.

Uitbreiding parochie

Tijdens het pastoraat van pastoor Zegers breidde de parochie zich in de buurt van de Koninginnelaan en Krayenhofflaan voortdurend uit. Er vestigde zich hier een nogal vlottende bevolking, die bovendien door haar armoede bijzondere aandacht van de verantwoordelijke zielzorgers vroeg, omdat zij anders geruisloos en in snel tempo van de Kerk zou vervreemden. Pastoor Zegers begon in 1897 aan de Koninginnelaan met een bewaarschool, waar dagelijks twee zusters uit Neerbosch zich met een honderdtal kleuters kwamen bezighouden. Altijd al gelukkig in het vinden van weldoeners met kapitaal, kreeg hij voor de bouw van kerk, school en zusterklooster in de Krayenhofflaan niet alleen opnieuw financiële hulp van mevr. de douairière Th. van Rij-ckevorsel maar ditmaal ook van twee andere parochianen, mevr. J.C. Nieuwenhuys-Sormani en haar zoon J.A. Nieuwenhuys, een door ziekte tot vroegtijdig emeritaat gedwongen geestelijke, die in oktober 1896 in Neerbosch overleed en in zijn testament de pastoor royaal had bedacht. Op 4 apri11899 legde de pastoor zelf de eerste steen van de kerk aan de Krayenhofflaan, die werd toegewijd aan het H. Hart en al het volgende jaar in gebruik kon worden genomen. In 1902 werd de pastorie voltooid, en in 1904 volgden de school en het klooster voor de zusters. Anders dan zoals vroeger in Hatert was gebeurd, bleef de kerk tot 1921 een bijkerk van die in Neerbosch, zodat zij weliswaar een eigen rector kreeg maar de pastoor van Neerbosch, zeker officieel, de leiding behield, en ook de gelovigen bleven behoren tot de oude parochie. Toen rond 1970 het kerkbezoek drastisch verminderd bleek, betrok men een kleiner, van de Nederlands Hervormde Gemeente overgenomen kerkgebouw aan de Pastoor Zegersstraat. De oude kerk werd met de pastorie verkocht om in 1971 een roemloos einde te vinden als meubelmagazijn. Enkele jaren nadien is zij door brand geheel verwoest.

Overzijde van de rivier

Aan de overzijde van het kanaal, gingen sommigen in 1930 ijveren voor een eigen kerk en school. Het kerkbestuur, o.a. gevaar duchtend voor het noodzakelijke leerlingenbestand van de aan deze zijde gelegen scholen, toonde zich met de actie weinig ingenomen, maar toen de bisschop er niet onwelwillend tegenover bleek te staan, ging het toch begin 1932 alvast over tot de aankoop van grond aan de Agnetenweg. De plannen zijn toen verder blijven rusten, omdat de economische crisis, die de wereld sedert 1929 had getroffen, zich ook hier intussen geducht deed gevoelen. De bisschop verklaarde dan ook in mei 1932, dat hij vanwege de tijdsomstandigheden uitstel voor de uitvoering van verdere plannen wilde geven maar toch zo spoedig mogelijk uitvoerbare voorstellen ter goedkeuring inwachtte.

De economische crisis was in de parochie bij velen merkbaar.

Het begin van de jaren ’50 e.v. gaf tengevolge van de op grote schaal uitgevoerde bouw van woningen een aanzienlijke groei van het aantal parochianen te zien. Want telde de parochie in 1945 nog maar ca. 3200 zielen, op 1 januari 1956 waren het er 6857. In 1955 werd dan ook voor het eerst in de geschiedenis van de parochie binnen één kalenderjaar de 200ste dopeling geregistreerd.

Al in 1952 diende in verband met deze groei het kerkbestuur bij de bisschop van ‘s-Hertogenbosch een verzoek in om aan de overzijde van het kanaal, aanvankelijk alleen voor zondagsdiensten, een hulpkerk te mogen bouwen, die vanuit Neerbosch zou bediend worden en later als herinnering aan het middeleeuwse Agnietenklooster de naam Agneskapel kreeg. In november 1953 werd zij aanbesteed en in april 1954 met enige plechtigheid ingewijd. Maar de grote bevolkingsaanwas lag in en rond het Hese Veld, zodat er plannen ontstonden tot oprichting van één of meer parochies in deze omgeving. Daarbij heerste er langere tijd onzekerheid, of de oude kerk aan de Dennenstraat zou gesloten worden, en eerst in oktober 1955 kreeg de pastoor van hogerhand de toezegging, dat dit niet zou gebeuren. Intussen was een begin gemaakt met de bouw van de kerk van Maria-Ten-hemelopneming aan de Daniélsweg, die op 20 oktober 1956 werd ingewijd. Een half jaar eerder al had de bisschop hier een nieuwe parochie canoniek opgericht.

In 1976 werd de Agneskapel Agneskerk, het middelpunt van parochie Lindenholt.